Whatsuponatime
Een schilder pakt een vers palletje en begint gewoon; een schone lei. Een beeldhouwer pakt een ruw stuk hout dat gaandeweg vast wel wat worden zal. Zo zijn het van die aloude, ingeprente zinnen waarmee wij onszelf zijn gaan verstaan, die zomaar het begin kunnen vormen van een nieuw verhaal.
Iets dat je ooit hebt geroken, kun je nooit meer ontruiken. Die eerste, onbevangen snuif rolt de loper voor je uit. De indruk wordt dan ingeprent, daar, waar geuren worden verwerkt. Zo kan er ook door een geur, gevangen in een enkel woord, éen zin of groepje zinnen, zomaar een nieuw verhaal beginnen.
April is er meester in: het doen met zomaar iets, met wat er is. Al eerder in haar leven is gebleken dat, ook als je helemaal niets meer hebt – zoals ook weer op dit moment – je toch altijd iets kunt maken. …Een nieuw verhaal dat zijn aanhef vindt in zo’n aloude, ingeprente zin, kan dat vrij van zijn eerste indruk, zijn vroegste betekenis zijn?
Je weet niet half.
Een nieuw verhaal.
Maak het mede.
Sebastiaan drinkt sinaasappelsap; dat moet wel een grap zijn geweest van de ouders van het slissende meisje dat vroeger naast me zat in de klas.
Door deze zin heb ik de geur van sandwichspread nooit van mijn leven uit kunnen staan; met haar dagelijks ge-oefen op de uitspraak van de s-en kwam steeds die zure walm achter haar beugeltje vandaan.
…En dan, de natgeplensde stoep waarop ik als klein meisje dansend over straat kon gaan. Was het de gronderige geur van pas-geregend, nog altijd de lekkerste die ik ken, die mij zowat de vleugeltjes van een elfje kon geven, dan was het mijn goedhartig pleegouderpaar dat mij op slag de lust tot dansen kon benemen. Je ruikt poep, zeiden ze dan; niets meer dan de geur van uitwerpselen die bacteriën na langverwachte regen aan de schone lucht hadden gegeven.
En nog vaak komt ‘ie in een soort reflex wanneer iemand het waagt te zeggen: wat ruik je lekker. Precies zo’n zin ik dan grap -‘je ruikt poep!’- maar die dan meestal niemand snapt. Zo ben ik ook buitengewoon sceptisch bij een ‘jij smáákt zo lekker’ dat geestdriftig komt als compliment (op een niet nader te noemen moment). Is dat dan niet ook gewoon een kwestie van… smaak? Maar niets krijgt mij hoger op de kast dan een vast net zo vleiend bedoeld ‘je weet niet half’. Je weet wel, je weet niet half wat je hebt. Dat heb ik altijd zó’n dubieus compliment gevonden…
Mijn knieën opgetrokken, ze op elkaar opzij gelegd, met m’n hoofd steunend in mijn ene hand en de andere aan de chat, zit ik hier vannacht alleen. In weer een vreemde (maar nu een vriendelijke) kamer, op een king size bed.
…Want hoe zou een ander het wél kunnen weten, denk ik dan, wanneer je zelf niet eens hálf zou weten – weten wat je hebt..?
Aan de andere kant van de muur blijft het stil.
Vermoedelijk span je je in om te volgen wat er in je scherm verschijnt.
Zo-even heb ik je weg zien gaan. Toen ik je zag vertrekken van het feestje ben ik een heel stuk met je meegelopen, stiekem, door het donker achter je aan; jij – goed gelukte figuur met die niet-alledaagse naam, zoals ik die in balpenletters op de gastenlijst zag staan.
Het lijkt een leven geleden dat ik parfum verkocht. Als verkoopster werd ik geacht om de handel aan te prijzen op zijn blijvende geur.
Hoe langer een geur kon standhouden voordat die in de huid trok of vervloog, hoe dieper de indruk die je kon maken, zo luidde de belofte. Dus hoe duurder het parfum. Of jouw indruk zou beklijven, dat hing er natuurlijk maar net vanaf. Maar aan je parfum zou het niet liggen, in elk geval. Zie hier; de parfumerie en zijn zelfuitgeroepen nodigheid, die mij al snel éen grote valse belofte leek.
…Paars-met-roze smokey eyes. De meest lange, glimmende benen die, omgeven door opwaaiende sluiers, over evenzo roze vlakten op je af komen zweven… Ja, een exotische geur die begerenswaardig moet worden gebracht komt altijd in dit soort beelden van volmaakt en zacht, waarvan de vrouwen die ik aan de toonbank had dus ergens in hun leven moesten zijn gaan denken dat het hen daaraan ontbrak.
Je zult nooit weten hoe je ruikt door de neus van een ander. En er is volgens mij geen enkel parfum dat daar ook maar iets aan zou kunnen doen! Maar dat nieuws viel destijds natuurlijk met geen duizend praatjes te verkopen aan de klant, bijvoorbeeld aan een vrouw die al zó zeker was van wat haar past, en dat dat dan het beeld uit de reclamespotjes was.
Ik zeg: oud water uit de vaas van een verlept boeket, aangemaakt en ingedikt met babybillentalc. Een lelie, tot pokdálig ver na bloei op zure pies gezet. Een verdroogde tak jasmijn erin gepropt – en weer eruit gepakt, omdat de vuilnisbak al vol met sinaasappelschillen zat. Het is een dikke huid van dit soort stank waarmee een dame die het kocht potsierlijk door het leven zwalkt. Ik vind het even smerig als schofferend, het riekende kielzog van zo’n vrouw. Wat denkt zij wel dat ik dan ruik? Haar goede smaak? Haar classy stijl? Of is het onverbloemd haar struik… Eén moment is mij er éen te lang, te zijn gevangen in de muffe buffer van een mens – er enkel zelf van overtuigd dat zij die nodig heeft.
In de neus, of reukgang zoals die ook wel (leuk gevonden) heet, ligt een tapijt van wierige haartjes met de schone taak de indruk van een geur te vertalen naar effect. Het effect dat we dan bedoelen (en als het goed is ook beklijft) is de indruk die er wordt gevestigd, of, preciezer nog, de associatie; de verbinding met betekenis die de geur voor altijd voor je krijgt. En, zoals het gaat met paden die vaker worden betreden, slijt een geur erin. Dat maakt dat bij een volgend snuifje van precies hetzelfde het effect van geur verzwakt; je went eraan, betekent dat. Het probleem dat voor de drager van parfum daarmee algauw ontstaat: hoe weet je dan of jouw parfum zijn werk nog doet; dat het niet uit zijn neus … bij wijze van spreken, zodra je het zélf niet langer ruikt..? Om het in de eerste plaats als drager zelf te blijven ruiken, zal je er, tot óvermaat, alleen maar meer van gaan gebruiken!
Parfum als maker van een indruk of versterker van signaal is voor mij al gauw te veel, te zwaar. Als parfum zou dienen als signalering van terrein, denkt de drager van parfum dan soms dat je te maken indruk evenredig groot zal zijn aan de ruimte om je heen – tot waar je die maar kan vullen? Bovendien wil het geval; hoe meer parfum, hoe meer je lijf zich gaat gedragen naar wat het onderhuids begrijpt: dat de eigen lichaamsgeur zich nooit zomaar zal laten camoufleren. Met vleugen van verlangen, van opwinding of angst lijkt het lichaam hoogstpersoonlijk te gaan ijveren voor erkenning, met zichzelf. Hoe meer parfum, hoe meer de drager het juist onthult: dat er iets valt te maskeren.
Waarom vertellen wij ze niet gewoon… dat u stínkt, mevrouw, heb ik vaak dacht. Maar nee. Verkopen, dat was totaal iets ánders moeten zeggen. En wat dat was, dat week dan ook behoorlijk af van het gegeven dat het beeld uit de reclame in beginsel níemand past; een knieval voor eenheidsworst, een geleende jas.
Misschien, dacht ik, is je eigen geur nog de beste heg om je terrein, los van of dit groot of klein zou zijn; en ligt het punt waarop je precies de ruimte opvult die jou past daar, waar je jezelf nog nét niet kunt ruiken.
…Maar ja, dat zou de verkoop van parfum toch tamelijk lastig maken.
Tja. Wat deze verkoopster zou zeggen – als die het voor het zeggen had, ik slikte het in. Het ging verloren – als een tennisbal in de heg.
Maar toch.
Voor mij was het een gegeven zodra ik dit allemaal had bedacht. Niks nieuws, of zo, niets wat ik zomaar verzonnen had! En het was waarom ik, door het tóch een keertje uit te spreken -‘dat u stinkt, mevrouw!’- op staande voet ontslagen was.
Daar stond ik, zomaar aan de straat. Midden op de dag en in het midden van de week. Recht onder de zon die als een malle brandde, met een lullig doosje voor m’n buik.
Maar hee, er was frisse lucht aan de kant van de deur die achter mij was dichtgevallen! En het was magisch, bijna, de stilte die er plotseling was. Een ongekend ontbreken van alle stemmen die je zou verwachten, gelikte verkooppraatjes, Radio NL… Die klap van net kon haast geen deur geweest zijn, ik leek wel opgebeamd!
Ik had de neiging om te dansen op mijn weg naar huis. Ja, sóms, April, dacht ik; zijn onverwachte dingen die gebeuren zomaar ronduit leuk.
Het was thuis tot mijn verrassing dat, bij de open deur naar mijn balkon, loom een sigaretje rokend, een oude kennis stond. …Hoe was hij binnengekomen? Wat deed hij hier om te beginnen, en op zo’n hete dag? Maar ik vroeg het me niet af op dat moment – of de man had ingebroken of dat hij mijn sleutel soms nog had…
We keken elkaar lang, langer en nog langer aan. Ik kreeg het daar zo mogelijk nog warmer van. (Maakte de zeldzame ervaring van juiste plaats en juiste tijd dan ook de juiste man..?) M’n tas op de grond laten glijden en zonder een seconde van hem weg te kijken de doos op tafel gezet. Vervolgens samen een flesje opengetrokken en er in de belachelijke hitte van die dag een feestje van gemaakt.
…Over dit contact zal ik je later wel wat wijzer maken. Wat er voorlopig valt te weten – voor jou, daar aan de andere kant: na mijn plotseling ontslag (ach, plotseling… zo noem ik het maar even,) had ik kennelijk geen reden om niet met beide handen aan te nemen wat mij spontaan werd aangereikt. Als ik er vrij bij kon ademen leek mij even álles beter dan de bedompte parfumerie! Dus in mijn opgeluchte stemming was er niet veel aan de hand: een oude kennis deed het voorstel om voor hem te komen werken en dat nam ik aan.
In de tijd die volgde deed ik voornamelijk cateringwerk. Ik werd op pad gestuurd naar feesten en partijen in het hogere segment. Ook mocht ik gloednieuwe, peperdure auto’s van de haven naar privé-adressen rijden. Mijn flatje had ik opgezegd, ik leefde in hotels.
Al snel bleek echter in de kringen waarin mijn oude kennis zich bewoog niets meer te gaan zoals voorheen. In zijn wereld van de penoze (waar ik hem ooit had leren kennen) was van alles scheefgezakt, terwijl ik zoet parfum verkocht. Het duurde in mijn nieuwe job dan ook niet bijster lang voordat ook ik, met mijn manhaftigheid en al, in de problemen kwam. En het was in deze tijd dat ikzelf ook op gespannen voet met mijn eígen verschijning in de wereld kwam te staan.
Ja, ik moest denken aan de mensen die ik kende van de werkvloer van voorheen. Lieden die zich stevig gepantserd wisten door hun eigen handelswaar. Ik dacht aan hun voortvarendheid, aan hun vanzelfsprekende allure; wereldwijsheid waar je voor zou vallen als je die zelf niet had. De gedachten maakten me onrustig. Deze lui en hun verschijning, zo gesláágd, zo onverstoorbaar, daar zat voor mij altijd een luchtje aan: een zweem van tijdelijkheid, een ijle aankondiging van rotting, of zo je wilde, stank. In een wereld waarin mensen samen geld verdienden of het kinderlijk spelen was; zolang je elkaars geur – met naam en toenaam – wist te noemen, borgde dat de goede zaken, dan hoorde je erbij. Maar wat had ik? Wat had ik om in deze wereld te gedijen behalve mijn ónnavolgbare nuchterheid, charme (die maar weinigen ooit opviel) en wat loze mondigheid?
Ten tijde van mijn voorarrest en in de dagen rond het proces trokken ze fluisterend voorbij, vragen als: wie dacht hij wel-niet dat ‘ie was en bovenal, wat zag hij toch in mij? Hoe kreeg die man, die bijna even snel verdwenen was als was gekomen, het meest riskante werk toch elke keer door mij gedaan..? Ook mevrouw-de-vragensteller, die grauwe ijsbeer in de zaal, kreeg vanuit de beklaagdenbank een ernstig heb-ik-wat-van-u-aan.
Hoe bedoelt u, wat bezielde mij.
Het was dus omstreeks dat moment dat ik het doorkreeg en dat hakte er wel in: de invloed – altijd zo onmerkbaar maar die nu zo zonneklaar was, die ánderen leken te hebben op de wendingen in mijn pad.
Zo was er ooit – en ook dit lijkt een leven geleden – het clubje jonge honden van de middelbare school, met wie ik samen bijverdiende aan wat er zoal van vrachtwagens viel. Aansluitend waren er de voortvarende lieden uit mijn eerste echte baan. En daarna was er dan die halve gek (zoals ik hem al snel ging noemen) die op mijn balkon stond met zijn poten aan de reling en aanwijsbaar aan de basis van mijn leven op de weg. (En die tijdens deze rechtszaak nogal schitterde in…
verstek.)
Ook daarover later meer!
Eerst even die wrijving over mijn verschijning waar ik het net over had. Dit kwam niet doordat ik mij zorgen maakte over mijn imago, nee. Het was geen kwestie van beheersing, door parfum of wat dan ook, en dat die beheersing het mogelijk íets eerder af liet weten dan de bedoeling was, nee. Ik nam de aanvliegroute op de kwestie van beheersing waar het niet zo duidelijk was wát die beheersing nou eigenlijk te beheersen had.
…Het is een ongelijke strijd, was wat ik mismoedig dacht. Ik was het, die nu werd veroordeeld. Ik kreeg gevangenisstraf!
Ja, toen dat eenmaal zo ver was, werd ik na een wandeltocht door vele identieke gangen een kamertje binnen gebracht. Daar haalden ze de boeien van mij handen, even, en kleedden me hardhandig uit. Lieten mijn spulletjes all over een kale tafel kletteren voordat die met een zwaai terug in mijn tas werden geveegd. Ik weet nog dat het voelde of ze mij na deze intake niet meer hadden aangekleed.
Het klinkt raar, maar ik begon mij in die tijd benadeeld te voelen door het feit dat ik bij mijzelf niets, maar dan ook niets had kunnen ontdekken dat ik te maskeren had!
…Werd het niet eens tijd, dacht ik toen, om mijn verschijning in de wereld eens wat meer te gaan beheersen?
Ja!
Ik moest gewoon zorgen dat ik het zelf wist. Heel goed weten wat er viel te zien.
En het zelf kunnen zien was voor mij: jezelf kunnen ruiken. In een omgeving, een instituut, waar ruimte nemen nog niet zo makkelijk was, (hier gold namelijk een evenredige verdeling van het beetje ruimte dát er was – laat staan dat je meer kon pakken dan je nodig had,) als hier je geur nou eens geen schild maar wapen was?
Kijk, alles wat je binnen krijgt is van invloed op je smaak. Die vervolgens maakt dat je naar meer van hetzelfde verlangt.
Is de voeding die je kiest dan niet uiterst bepalend voor wat je wasemt door je huid en al je lichaamsgaten, dan? Die geur kan zoetig zijn, of kruidig. Je weet wel; mild of scherp. Als je het goed bekijkt kan een mens dus al musk, navy, elegance of uitgesproken lavendel ruiken van zichzelf.
Hier kwam mijn idee vandaan om mijn eigen geur te vangen.
Waar de gedeelde spiegel in de hal van het gevang een brei liet zien aan vlekken; bleke, ontevreden koppen, veel groene overalls, mocht mijn aanpak gelden als het Nieuwe Kijken Naar Jezelf: Ik probeerde om mijn eigen scheten zo nauwkeurig mogelijk terug te voeren op het eten dat me daar werd voorgezet. En bij elke scheet die ik voelde komen deed ik geen moeite meer om hem te dempen of doseren en draaide me dan om. Snoof dan, tot er bijna niets meer bij kon in mijn longen met m’n neus een beetje naar de grond. En inderdaad: om wat ruimte af te dwingen was dit schaamteloze scheten best wel effectief! Al bleek – en daarmee ook direct het rare: aan je eigen scheten wen je niet!
…Maar wás dat raar, bedacht ik later.
Want hoe eigen wáren ze, je scheten, als je geen enkele inspraak had in wat je at…
Je weet niet hálf wat je hebt…
Ai…
Vanavond heb ik hem weer horen klinken, die zin die zó kan jeuken in mijn hoofd. Ik had me ervoor schrap gezet; de woorden – en volgens mij al vóór ze mijn gehoor bereikten – uit monde van de hotelier, wiens naam mij overigens doet denken aan de geur van sandwichspread.
…Aan de andere kant van de muur blijft het stil.
Vermoedelijk kost het je enige inspanning om te volgen wat er in je scherm verschijnt, of zit je er helemaal in?
Zo-even heb ik je dus weg zien gaan. Ik heb je zien vertrekken van het feestje op de buitenplaats van dit hotel, waar wij eerder op de avond, allebei onuitgenodigd, heen zijn gegaan. Toen jij het feest tersluiks verliet ben ik een heel stuk met je meegelopen, stiekem, door het donker achter je aan; jij – goed gelukte figuur met, hier op de chat, diezelfde naam die ik eerder deze avond, met balpen bijgeschreven, op de gastenlijst zag staan.
Zelfs hier in de kamer hangt een zweem van uitgeraasde regen, van doorweekte grond. Een vlaagje bolt nu zachtjes de vitrage ter hoogte van de pui die ik straks niet moet vergeten dicht te schuiven, voor het slapengaan.
Ik kijk naar het schermpje onder mijn neus. Ik probeer het af te dwingen door te staren: kom je in de lucht? Ga je schrijven? Ben je bereid om mee te spelen, een rol te nemen in dit verhaal?
En ik beeld me in – de andere kant; hoe jij, figuur – zo goed gelukt dat je mij al eerder opviel in de hal – nu na het feest je pak terug in de plooi en mooi op het rekje hebt gehangen. En loop je daar nu door de kamer, nog in dat verblindend witte shirt en in je blote kont?
Ik was al nooit geneigd iets echt, in overtuiging te geloven. Je kunt het toch niet zeker weten – er was een tijd dat dit mijn standaard houding was.
Alles mocht dan wel zo zijn zoals het was, of desnoods zoals het leek, maar waarom kon het niet voor hetzelfde geld op hetzelfde moment óók helemaal anders zijn? Een schouderophalend ‘maakt-niet-uit’ was het. Een mild soort voorbehoud op het leven; zo je wil het voordeel van de twijfel, maar tegen wil en dank. En, mijn ‘doen met wat er is’, dat is, denk ik weleens, cynisme. Het principieel de andere wang toekeren van mondaine hobby’s en verworvenheden, die vaak zo worden geëtaléérd. Het was in elk geval de insteek op het leven zoals ik die gevonden had: als een versnellingspook die uit zichzelf is blijven hangen in, voor een leven als het mijne, de meest voordelige stand. Een leven waarin, als ik even ademhaalde, even stil stond bij de dag en die soms helemaal herhaalde in gedachten, mijn lichaam, bijna éen geworden met de snelle wagen, intussen alweer elders was.
En ‘here goes nothing’, ja, dat mag misschien een optimistische houding zijn, het is ook een soort onthechting die door de werking van de tijd meer op ontbinding is gaan lijken.
Afijn, zoals je het hebt kunnen lezen deed ik een poging tot identiteit, in het gevang. Dat leek overigens ingegeven door sarcasme en het imago dat het met zich meebracht was alsnog omgeven door stank! En ja, zoals ik net vertelde, het bracht immuniteit, als in: nooit trammelant. Maar het heeft ook geen vrienden opgeleverd, dat moet er bij gezegd.
Nee, dan vandaag: een gloednieuwe loper mogen betreden; het is een soort cadeau’tje dat maar weinigen is gegeven. Aan de overlevenden van een ramp, misschien. Of aan een patiënt met fatale diagnose die uiteindelijk toch genas. Of, wat te denken van die ene man, die in-de-zon-op-het-terras; die was doodverklaard in zijn omgeving doordat hij zijn auto die volledig uitgebrand gevonden was net de dag daarvoor verkocht had aan een vreemde!
…Vandaag dan een cadeaut’je van het leven aan een vrouw die weer op vrije voeten kwam, die deze morgen de weg op draaide in een wagen (die niet van haarzelf is) en zonder eigen plan…
Geloof het maar!
Ik ga op reis en ik neem mee – deed ik het spelletje met mezelf, mijn rechte lijf en leden. Mijn huid, nog bont en blauw, maar ook verdikt, vereelt van het rollen, stuiteren over de bodem en dat eigenlijk jarenlang. Ja, mijn hart was al gekneusd, lang voor ik werd vastgezet. Mijn nuchterheid in het gevang nog vaak tot wanhoop toe getart. Maar mijn geur, mijn eigenste geur – de geur die een mens hoe dan ook altijd past; die bleef
onaangetast.
Vanmiddag, met mijn voet op het gaspedaal, kwam de pret die ik uit andere tijden ken al snel de kop op steken. Ieder dotje gas dat ik extra gaf…
… was als een kneepje in m’n eigen hand om te weten dat ik niet droomde: Dat gevoel, dat je misschien wel kent, van helemaal op jezelf te zijn en niemand, niemand die kan weten waar je bent op dit moment. Een goed teken, zou je zeggen, voor iemand die deze dag vertrokken is, zonder vrienden die ergens op haar wachten, familie die nog in leven is of enig eigendom, in een auto (die dus niet van mij is,) en ook zonder eigen plan. Erop af! Lekker ongeremd op snelheid komen. Vol gas en alles, nu het weer kan!
Is het de lucht van deze avond die ik mijn longen zo heb beloofd? Of móét ik gewoon iets met de gedachte aan mijn leven en de invloed die een ander daarop heeft; een invloed die ik zo geringschat heb in het verleden, en eigenlijk tot voor kort… Ik heb echt zin om je de hand te reiken! Een contact niet enkel ondergaan. Niet langer meebewegen met wat op me afkomt, niet meer staren naar de kringen in mijn water die een ander maakt. Kennismaken is als deze warme nacht – even spannend als aangenaam.
Wie ben jij?
Kennen wij elkaar?
Misschien hebben wij elkaar wel eens ontmoet, of wie weet, altijd gekend. Misschien zijn wij totale vreemden. Vertel het maar. Ik heb je een begin gegeven. ‘k Zou zeggen, pak je personage! Verzin desnoods je naam. Misschien heb je altijd al eens een botte lul willen zijn? The time is now, de chat staat open. Wees vannacht mijn match op “Whatsuponatime”, de app van dit hotel.
Vraag, vertel, verdoezel of verfraai; meng zand door de benzine of voeg er zout aan toe naar smaak. Een nieuw verhaal kan van álles zijn, van álles worden! Geen énkele blauwdruk ligt er om te slijten in de loper onder je voeten…
(Kunnen we dit dan scepticisme noemen, het ultieme ‘maakt-niet-uit’…? Nee, juist verre van!)
Maar misschien ga ik wat te snel.
Je hebt gelijk. Mijn schets van onze kennismaking zoals ik heb gegeven zal tot leven komen, vást; maar misschien nét iets langzamer dan dat je las.
Ik buig mijn hoofd richting de muur. Een marsmannetje trekt een w.c.’tje door en nu… jouw stem. Maar wat je zegt kan ik helaas niet verstaan.
Ik wacht.
Nu ben je misschien thee aan ’t maken, met éen van de twee zakjes op het dressoir.
Mijn keuze is de minibar: alleen een flesje spa.
…Niet half wat je hebt, …niet half wat je hebt.
De zin blijft maar gonzen tussen mijn oren, terwijl ik hier onderuit gehangen tegen koningskussens zit.
Hij zit onmiskenbaar in de lucht – de lekkerste die ik ken. De geur van warme aarde, asfalt, stenen; van volop bloeiende perken, struiken, bomen; allen nu voor éven lamgeslagen, allemaal even nat. Het geruis van de regen maakt de aardetinten kamer tot een soort luxueuze grot. De grot is grondig aan het ademen en suizen, suizen als een leven geleden,
als een moederbuik.
…Als ik nu afga op waar ik jou, figuur met de kabbelende stem, vanavond het laatst heb gezien, dan is het die mega-hortensia waar jij de tuin in ging, waardoor ik met ingehouden pret ter plekke besefte dat jij je nu in de kamer naast mij bevindt. En als ik afga op het tuinontwerp van dit hotel, dan staat jouw bed met het hoofdeinde tegen het mijne.
Daartussen een muur.
Aan de andere kant van de muur blijft het nog even stil.
Wie ben jij?
Kennen wij elkaar?
Misschien hebben wij elkaar wel eens ontmoet, of altijd al gekend. Of zijn we juist totale vreemden; vertel het maar.
Pak je personage, verzin desnoods je naam!
De chat staat open. Wees vannacht mijn match, hier op ‘Whatsuponatime’.